Saturday, February 17, 2007

Bono en zijn getuigenis - deel 1

Bono is christen. Dat lijkt me duidelijk na onderstaande tekst gelezen te hebben...
http://www.jongkatholiek.nl/waaromjezus/?id=10

Wednesday, February 14, 2007

Richard Dawkins ziet God als misvatting - Een tegengeluid

Zie ook http://www.nieuwamsterdam.nl/?s1=item&cntID=895 voor meer over deze discussie.

Een wetenschapper kan heel goed gelovig zijn

Volgens Cees Dekker en René van Woudenberg kunnen geloof en wetenschap wel degelijk samengaan, maar laat het simplistische wereldbeeld van Richard Dawkins dat alleen niet toe. Ook zijn vertrouwen dat de wereld zonder geloof beter wordt, is naïef.

Richard Dawkins, de bekende Britse wetenschapspopularisator, droomt van een wereld zonder religie. Want het is de religie die – naar zijn zeggen – verantwoordelijk is voor de belangrijkste gruwelen in de geschiedenis van de mensheid. Zijn droom van een betere wereld kan werkelijkheid worden, zo stelt hij, wanneer men religie nuchter, dat wil zeggen wetenschappelijk, bekijkt. Want dan ziet men dat religies delusions zijn, ‘hardnekkige misvattingen, volgehouden ondanks krachtig tegenbewijs, in het bijzonder als symptoom van een psychiatrische aandoening’.

Of de nuchtere kijk het ook zal winnen, of gelijk hebben ook zal leiden tot gelijk krijgen, is volgens Dawkins een precaire kwestie. Want de meeste atheïsten zitten angstig in de kast, bevreesd voor de schade die een coming out hen zou kunnen berokkenen, omdat hun tegenstanders, de aanhangers van religies, goed georganiseerd zijn en een disproportionele bevoorrechting in wet en samenleving genieten. Het is daarom tijd voor een dappere atheïstische klaroenstoot, en Dawkins’ boek God als misvatting beoogt die te geven om aldus alle undercover-atheïsten uit de kast te jagen. Of hij theïsten hiermee ook op de kast krijgt, staat nog te bezien.

Dawkins werkt in zijn boek met twee enorme abstracties, die van ‘de wetenschap’ en ‘de religie’, en deze twee plaatst hij diametraal tegenover elkaar. Nu is er natuurlijk het irritante feit dat vele van de grootste zegslieden van ‘de wetenschap’, Newton, Boyle, Pascal, Faraday, Einstein, diep religieus waren. Dawkins insisteert echter dat Einsteins pantheïstische eerbied voor de natuur geen enkele verbinding heeft met bovennatuurlijk geloof. Pantheïsme is echter weldegelijk een religieuze stellingname. En daarnaast, veel van de grote pioniers van de wetenschap waren orthodox gelovige christenen. En ook nu, anno 2006, zijn er leidende wetenschappers die openlijk blijk geven van hun christelijke levenshouding, recent bijvoorbeeld nog de eminente geneticus Francis Collins in zijn uitstekende boek De taal van God (Ten Have Baarn, 2006). Het hardnekkige waanbeeld van de onverenigbaarheid van geloof en wetenschap, dat de lezer door Dawkins ad nauseum wordt voorgeschoteld, verdient een vakkundige demontage. We kunnen hier slechts enkele punten aanstippen.

Een gevolg van Dawkins’ abstracties is dat volkomen onzichtbaar blijft hoe divers het fenomeen ‘religie’ is. Als woordvoerders van ‘religie’ worden vrijwel uitsluitend de Amerikaanse creationisten ten tonele gevoerd, die inzoomen op de kwestie schepping versus evolutie en uiteraard opvattingen hebben die bepaald geen gemeengoed zijn onder christenen, al helemaal niet onder Europese. Als een wat genuanceerder denkend gelovige toch in het blikveld van Dawkins komt, zoals Freeman Dyson, die zegt ‘een van de vele christenen te zijn die niet bijster veel geven om de leer van de drie-eenheid, noch om de historische betrouwbaarheid van de evangeliën’, kan Dawkins dat niet accepteren. Een wetenschapper moet een atheïst zijn. Er is een oorlog tussen wetenschap en religie, aldus Dawkins.

Wij menen dat wetenschap en geloof zeer wel in harmonie kunnen bestaan, maar voor Dawkins is het een strijd tussen waarheid en obscurantisme. Hij heeft weinig tot geen oog voor andere visies. Maar de werkelijkheid is heel wat breder dan zijn nauwe blik. Naar ons idee speelt er wel een conflict, niet tussen geloof en wetenschap, maar tussen twee wereldbeelden, het atheïstische beeld en een theïstische perspectief.

Wetenschap en darwinisme hebben overigens ruimhartig een plaats in een christelijke wereldbeeld, en het is volledig onterecht de wetenschap automatisch te scharen aan de kant van het atheïsme. Voor een baaierd van visies die dit aantonen, verwijzen we naar het recente boek En God beschikte worm. Over schepping en evolutie (Ten Have, 2006).

Het is niet zonder belang dat het idee van een strijd tussen geloof en wetenschap verschillend wordt opgevat. Voor sommigen in de VS is het een strijd tussen darwinisme, met name Spencer’s sociaal-darwinisme, de keiharde doctrine van de survival of the fittest enerzijds, en religie als een plaats waar moraal en medemenselijkheid worden hooggehouden anderzijds. Aan de Spenceriaanse versie van het darwinisme heeft Dawkins overigens zelf een substantiële bijdrage geleverd door te insisteren op de ‘zelfzuchtigheid’ en het ‘egoïsme’ van de genen. Elders, in het Midden-Oosten, staan de wetenschap en het darwinisme voor weer iets anders: voor materialisme, de harteloze levensstijl van mensen die over de Oosterse culturen heenwalsen – en waartegenover alleen een religieuze houding een werkelijk alternatief is. Dawkins is blind voor het feit dat zijn benadering de sociale strijd, waarvan hij droomt dat die zal verdwijnen, juist intensiveert door te insisteren op het conflict en zijn dédain voor de religie.

Dawkins ziet religie als de oorzaak van vele van de ergste gruwelen uit de geschiedenis. Het is echter zeer de vraag of de eliminatie van religie ook de eliminatie van gruwelen betekent. In naam van het atheïstische marxisme-leninisme lieten vele miljoenen mensen het leven, als ‘mest op de akker van de toekomst’. En in naam van de wetenschap zijn eveneens gruwelen begaan, zoals het racisme in Duitsland en Zuid-Afrika aantonen. Het punt is dat ieder systeem, religieus, politiek of wetenschappelijk, gebruikt kan worden ter legitimering van kwalijke praktijken.

Een ander fundamenteel probleem in Dawkins’ benadering is dat hij de wetenschap beschouwt als de enige weg naar kennis en waarheid. Hij ziet daarbij over het hoofd dat veel kennis niet het resultaat is van wetenschappelijk onderzoek. We weten allemaal dat we de grondrechten van anderen niet mogen schenden – maar niet omdat de wetenschap ons dat geleerd zou hebben. Wat Dawkins eveneens over het hoofd ziet, is dat mensen een normatief oriëntatiekader nodig hebben dat aangeeft wat belangrijk, waardevol, nastrevenswaardig en goed is – maar dat de wetenschap zulk een kader niet biedt en niet kan bieden. Die heeft zelf zo’n kader nodig. Wie dat ziet, kijkt anders naar religies die zulke kaders bieden.

Tot slot: ons inziens krijgt het boek van Dawkins te veel eer en aandacht. Hij heeft zeker veel gelezen en veel gezien, maar het viel ons op hoe slecht we ons kunnen herkennen in Dawkins’ simplistische beeld van het christendom. De god die hij bestrijdt, is een stro-god die weinig te maken heeft met de God van het christendom. Het is verbazend hoe weinig Dawkins vertrouwd is met theologie en de interpretatie en interpretatiegeschiedenis van bijbelse teksten. Dawkins denkt in in oversimpele abstracties – wat de dingen misschien wel prettig overzichtelijk, maar niet waarheidsgetrouw maakt.

Cees Dekker is universiteitshoogleraar en hoogleraar in de moleculaire biofysica aan de Technische Universiteit Delft. René van Woudenberg is hoogleraar kentheorie en ontologie aan de faculteit der wijsbegeerte van de Vrije Universiteit te Amsterdam.
Bron: de Volkskrant, 18 november 2006

Het leven met God NU leven (Goed tegen de stress)

We tend to think that if Jesus Christ compels us to do something and we are obedient to Him, He will lead us to great success. We should never have the thought that our dreams of success are God's purpose for us. In fact, His purpose may be exactly the opposite. We have the idea that God is leading us toward a particular end or a desired goal, but He is not. The question of whether or not we arrive at a particular goal is of little importance, and reaching it becomes merely an episode along the way. What we see as only the process of reaching a particular end, God sees as the goal itself.

What is my vision of God's purpose for me? Whatever it may be, His purpose is for me to depend on Him and on His power now. If I can stay calm, faithful, and unconfused while in the middle of the turmoil of life, the goal of the purpose of God is being accomplished in me. God is not working toward a particular finish— His purpose is the process itself. What He desires for me is that I see "Him walking on the sea" with no shore, no success, nor goal in sight, but simply having the absolute certainty that everything is all right because I see "Him walking on the sea" ( Mark 6:49 ). It is the process, not the outcome, that is glorifying to God.

God's training is for now, not later. His purpose is for this very minute, not for sometime in the future. We have nothing to do with what will follow our obedience, and we are wrong to concern ourselves with it. What people call preparation, God sees as the goal itself.

God's purpose is to enable me to see that He can walk on the storms of my life right now. If we have a further goal in mind, we are not paying enough attention to the present time. However, if we realize that moment-by-moment obedience is the goal, then each moment as it comes is precious.

Tuesday, February 13, 2007

SEKS - artikel van Karin Melis uit Trouw's Letter en Geest

This summary is not available. Please click here to view the post.

Saturday, February 10, 2007

fragment uit Henri Nouwen's Reaching Out

"During our life we become more aware not only of our crying loneliness but also of our real desire for a solitude of the heart; we come to the painful realization not only of our cruel hostilities but also of our hope to receive our fellow humans with unconditional hospitality; and underneath all of this we discover not only the endless illusions which make us act is we are masters of our fate but also the precarious gift of prayer hidden in the depth of our innermost self. (…) Although after many years of living we often feel more lonely, hostile and filled with illusions than when we had hardly a past to reflect upon, we also know better than before that all these pains have deepened and sharpened our urge to reach out to a solitary, hospitable and prayerful mode of existence.
And so, writing about the spiritual life is like making prints from negatives. Maybe it is exactly the experience of loneliness that allows us to describe the first tentative lines of solitude. Maybe it is precisely the shocking confrontation with our hostile self that gives us words to speak about hospitality as a real option, and maybe we will never find the courage to speak about prayer as a human vocation without the disturbing discovery of our own illusions. (…) often someone's carful and honest articulations of the ambiguities, uncertainties and painful conditions of live give us new hope. The paradox is indeed that new life is born out of the pains of the old."

artikel uit Trouw over de criminologische ideeen van socioloog Theodore Dalrymple

Theodore Dalrymple is een psychiater die werkt in een gevangenis eneen ziekenhuis in een achterbuurt van een grote stad in Engeland. Inde gevangenis krijgt hij mannen op het spreekuur die vastzitten wegensroof, zware mishandeling, moord en doodslag. Op de psychiatrischeafdeling van het ziekenhuis komen mannen en vrouwen met een overdosisdrugs of medicijnen, niet omdat ze dood willen, maar om hun partneremotioneel te chanteren, om niet voor de rechter te hoevenverschijnen, om niet naar hun werk te hoeven of om zichzelf voor testellen als slachtoffer, terwijl ze vlak voor hun overdosis hunvriendin nog in elkaar hebben geslagen.

In zijn tienjarige praktijkervaring heeft Dalrymple duizendengesprekken gevoerd met deze mensen en zo een helder beeld gekregen vanhun leven en manier van denken. In 'Leven aan de onderkant' beschrijfthij een harde en uitzichtloze wereld van gewelddadige mannen,mishandelde vrouwen en verwaarloosde kinderen, maar hij doet dat zogeestig en strijdlustig dat het boek een bijzonder stimulerendeuitwerking heeft. De methode die de psychiater Dalrymple toepast opzijn patienten, past de schrijver Dalrymple toe op zijn lezers: hijverruimt hun bewustzijn van de realiteit en wijst pijnlijk precies aanwaar het mis is gegaan. De patienten hebben ten onrechte geenverantwoordelijkheid genomen voor hun eigen leven en de lezers zullenmerken dat ze lichtvaardig ideeen hebben aangehangen die, bedacht dooreen intellectuele bovenlaag, de samenleving hebben doortrokken envooral aan de onderkant, bij de minst ontwikkelden, een onvoorstelbareravage hebben aangericht.

Neem het ideaal van de seksuele revolutie - het losmaken van seks vaniedere persoonlijke verplichting. De intellectuelen die ditpropageerden, namen het voor zichzelf niet al te letterlijk. Ze blevenbijvoorbeeld wel degelijk voor hun eigen kinderen zorgen. Maar deonderkant van de samenleving nam de seksuele revolutie bloedserieus,en kent alleen nog huishoudens van een vrouw met kinderen vanverschillende vaders die geen van allen nog ooit over de vloer komen.Het begrip 'vader' heeft daar alleen nog een biologische betekenis.

Het meest funeste idee is dat mensen niet in staat zijn hun lot ineigen hand te nemen. Dit is een directe consequentie van de socialewetenschappen die, door het gedrag van mensen te verklaren uitomstandigheden buiten hun wil, de menselijke vrijheid enverantwoordelijkheid hebben weggeredeneerd. Mensen plegen geenmisdrijven omdat ze daarvoor kiezen, maar omdat ze het slachtofferzijn van een onrechtvaardige maatschappij, psychische of biologischegebreken vertonen, verkeerde vrienden hebben, enz.

Dit idee heeft ertoe geleid dat mensen zichzelf ook gaan ervaren alswilloze slachtoffers. Dalrymple laat zien dat criminelen die maniervan denken gebruiken als excuus voor wat ze aanrichten. Als ze iemandhebben neergestoken, dan hebben ze dat niet zelf gedaan, nee, 'het mesging erin, dokter'. Een druggebruiker zegt op de vraag waarom hijeraan begonnen is, dat 'heroine overal is', alsof er net zomin aan teontkomen was als aan de lucht die hij inademde. "Onveranderlijk komengedetineerden aanzetten met hun moeilijke jeugd, hun gewelddadige ofafwezige vaders, hun armoede en alle achterstanden die je maar kuntbedenken", schrijft Dalrymple. "Het beeld dat gedetineerden vanzichzelf geven, heeft vaak een curieuze gelijkenis met het portret datprogressieven van hen schetsen. 'Wil jij dat ik een slachtoffer benvan de omstandigheden?', lijken ze te zeggen, 'uitstekend, dan zal ikvoor jou een slachtoffer zijn'."

Een 'progressieve' gedachte die altijd weer opduikt, is datcriminaliteit voortkomt uit armoede. Dit is een dwaling die berust ophet verwarren van een statistisch verband (de meeste criminelen zijnarm) met een oorzakelijk verband (criminaliteit is het gevolg vanarmoede). Dat oorzakelijk verband is allang weerlegd. De afgelopenveertig jaar is de armoede in Engeland en Nederland immers zeer sterkafgenomen, terwijl de criminaliteit zeer sterk is toegenomen. Armoedekan het dus niet zijn.

Maar die conclusie werd niet getrokken. In de criminologie kwam detheorie op dat het niet ging om absolute, maar om relatieve armoede.Criminelen zijn crimineel omdat ze armer zijn dan anderen, ook al zijnze veel rijker dan vroeger. Ook deze opvatting is niet houdbaar. Bijnaiedereen is immers relatief arm - iedereen kent wel iemand die rijkeris dan hijzelf - maar lang niet iedereen wordt crimineel. Dalrymplemerkt op dat in een en hetzelfde arme Indiase gezin in Engeland hetene kind chirurg wordt en het andere crimineel.

Naarmate er meer criminologen kwamen, schrijft Dalrymple, nam decriminaliteit toe. Terwijl de crimineel in de ouderwetsestrafrechtelijke opvatting de schuldige dader van een misdrijf was,werd hij in de criminologische opvatting het slachtoffer van deomstandigheden. De criminologie heeft de misdaad moreelgeneutraliseerd en daarmee sterk bevorderd. Dat begon met devaststelling dat criminaliteit normaal is: in elke samenleving komteen zekere mate van criminaliteit voor. Dat statistischenormaliteitsbegrip werd onmerkbaar en vaak onbewust omgebouwd tot eenmoreel normaliteitsbegrip: crimineel gedrag was gewoon neutraalgedrag. Zo schreef de invloedrijke Nederlandse strafrechtshoogleraarHulsman in 1979 "dat de kwaliteit 'crimineel' niet begrepen kan wordenals een eigenschap van gedragingen of gebeurtenissen zoals die in desamenleving tussen de direkt betrokkenen plaatsvinden, maaruitsluitend als een eigenschap van de reaktie op die gebeurtenissen". Hulsman bedoelde dat een moord van zichzelf niet crimineel is, maarpas crimineel wordt doordat de nabestaanden, de politie en de rechterhem als zodanig benoemen.

Hulsman trok hier de logische consequentie uit en wilde het helestrafrecht afschaffen, omdat het de criminaliteit toch alleen maarvermeerdert. Deze visie werd populair als 'abolitionisme'. Toch is deafschaffing van het strafrecht nooit serieus overwogen. Een van dehooggeleerde abolitionisten besefte bijzonder goed waar dat toe zouleiden. Als je bij hem aanbelde, duurde het wel een kwartier voor hijalle sloten van de deur had gedaan. En hij had gelijk. Als je allecriminelen vrij laat rondlopen, moet de wetsgetrouwe burger zichzelfopsluiten. De straf wordt niet afgeschaft, maar verschoven van degenendie kwaad willen naar degenen die kwaad te vrezen hebben. Eenterugkeer naar de jungle dus.

Zo ver is het nog niet gekomen, maar we zijn wel een flink eind opweg. In de wereld die Dalrymple beschrijft, laat het recht bijnavolledig verstek gaan. Fatsoenlijke mensen worden mishandeld engemolesteerd, maar de politie komt alleen als het echt niet anders kanen grijpt ook dan vaak niet in. De dader wordt psychisch gestoordbevonden, dus niet verantwoordelijk voor wat hij doet. Of het gaat omhuiselijk geweld en dat behoort tot de privacy waar de politie zichniet bevoegd acht. Slachtoffers wordt geadviseerd een waakhond tenemen of te verhuizen.

Is het in Nederland wel net zo erg als in Engeland? Zeker! Engeland enNederland kennen de hoogste criminaliteit van de westerse wereld. Netzoals in Engeland is de misdaad in Nederland de afgelopen veertig jaargigantisch toegenomen en bovendien veel ernstiger geworden. Tussen1960 en 2003 is het aantal delicten met 1000 procent toegenomen (debevolking maar met 43 procent), van 131.800 in 1960 tot 1.383.900 in2003. Dat zijn alleen de delicten die bij de politie bekend zijn; dewerkelijk gepleegde criminaliteit ligt natuurlijk veel hoger. Delaatste twintig jaar zien we een onrustbarende stijging van degeweldscriminaliteit. Tussen 1995 en 2000 is de geweldscriminaliteitin bijna alle EU-landen toegenomen, maar Nederland staat in de topdrie van de snelste stijgers. Dalrymple beschrijft de gruwelijke moordop een jong kind door zijn vader en diens vriendin. In Nederland ishet aantal mishandelde baby's toegenomen van 3100 in 2001 naar 5700 in2003; jaarlijks sterven vijftig kinderen aan de gevolgen vanmishandeling. Net zoals Dalrymple, schrijven Nederlandse deskundigendie ellende toe aan de toename van het aantal probleemgezinnen en vanhet alcoholmisbruik onder ouders.

Berichten over toenemende misdaad worden bijna reflexmatiggerelativeerd. Bijvoorbeeld door te zeggen dat niet de misdaad zelf isgestegen, maar de bereidheid om aangifte te doen van misdrijven. Datargument veegt Dalrymple van tafel: 'Een ziekenhuis als het mijneheeft de afgelopen twintig jaar een enorme toename meegemaakt in hetaantal verwondingen bij vrouwen, die zo ernstig zijn dat ze altijdonder de medische aandacht zouden zijn gekomen. Daarom is de toenamereeel en komt ze niet voort uit een verandering in het aangiftegedrag.Mij dunkt dat geweld op zo'n grote schaal in het verleden nietgemakkelijk over het hoofd kan zijn gezien - zeker niet door mij.'

De enorme stijging van de misdaad wordt ook vaak gerelativeerd doorwat Dalrymple 'de tendentieuze historische vergelijking' noemt: invroeger tijden, de Middeleeuwen bijvoorbeeld, was het veel onveiligerdan nu, dus waar klagen we over? Waar we over klagen, is dat hetvijftig jaar geleden stukken veiliger was dan nu en dat er geen enkelereden is om ons neer te leggen bij zo'n forse toename van de misdaadin zo'n korte periode. Het argument dat het vroeger nog veel slechterwas, wordt nooit gebruikt om berusting aan te kweken tegenover armoedeen ziekte. Niemand vindt dat de gezondheidszorg het wel wat rustigeraan kan doen, omdat ziekte nu eenmaal een normaal verschijnsel is ende levensverwachting in de Middeleeuwen nog veel lager lag dantegenwoordig.

Dalrymple maakt glashelder dat de onderklasse de gevangene is gewordenvan het morele en culturele relativisme van de afgelopen veertig jaar.Door de bewoners van achterbuurten voor te houden dat hun wereld evengoed is als elke andere wereld - dat hun gedrag niet slechter is danhet gedrag van anderen, dat lage cultuur niet minder maar alleen maar anders is dan hoge cultuur, dat het niet echt nodig is om goed teleren lezen en schrijven - worden zij definitief opgesloten in dewereld van de achterbuurt. Een klasse is tot kaste gemaakt. Door tespreken van een 'vicieuze cirkel van armoede' doet men het voorkomenalsof het onmogelijk is om je te bevrijden van die armoede. Dalrymple weet dat dat niet waar kan zijn, want zijn eigen vader is geboren inde achterbuurt en is daar glansrijk aan ontsnapt.

Hij probeert zijn patienten - daders en slachtoffers - bewust te makenvan hun eigen rol in hun ellende. Hij maakt hun duidelijk dat zij deauteur zijn van hun eigen lot. 'Wat moet ik doen?', vraagt een meisjedat een overdreven jaloers vriendje heeft. 'Je vriend zal je gevangenhouden', zegt Dalrymple. 'Hij zal je leven volledig overnemenen als je met hem gaat samenwonen, wordt hij gewelddadig. Je zult eenjaar of wat mishandeld worden en uiteindelijk zul je bij hem weggaan.Maar dan ben je niet het slachtoffer geweest. Dan ben je medeplichtiggeweest aan je eigen ellende, want ik heb je nu verteld wat je kuntverwachten, net zoals je ouders en je vrienden gedaan hebben.'

Een inbreker eist van Dalrymple dat die hem vertelt waarom hij telkensweer inbreekt: 'Iets moet het me laten doen!' 'Wat dacht je vanhebzucht, luiheid en sensatiezucht?', oppert Dalymple. 'Wat dacht jevan mijn jeugd?', vraagt de inbreker. 'Heeft er niets mee te maken',antwoordt Dalrymple, waarop de inbreker hem aankijkt alsof hij was aangerand.

Dalrymple probeert zijn clienten te bevrijden van hun idee dat ze slachtoffer zijn om hen zo weer verantwoordelijkheid voor hun eigengedrag bij te brengen. De intellectuelen kunnen een forse bijdrageleveren aan het welslagen van deze therapie, namelijk door hun ideeendrastisch te herzien. Iedereen kent van nature en uit ervaring hetverschil tussen goed en kwaad, waarheid en leugen, mooi en lelijk. Hetis oneerlijk geweest om net te doen alsof we dat verschil niet kenden.Dalrymple geeft voorbeelden van die oneerlijkheid. De Engelsecriminoloog Jock Young heeft het over de 'normalisering van hetdruggebruik', maar bedoelt natuurlijk niet dat hij het geen punt zouvinden als zijn eigen kinderen naar de naald zouden grijpen. Eenmediadeskundige vindt gewelddadige beelden op tv helemaal nietschadelijk, maar zegt meteen dat hij er zijn eigen kinderen natuurlijkniet aan zou blootstellen. Een voorbeeld uit Nederland: HetGroenlinkse kamerlid Femke Halsema vertelde op tv dat haar moeder,wethouder in Enschede, alles op alles zette om een cafe open te houdenwaar cannabis werd verkocht. Maar haar eigen dochter bezwoer ze ondergeen beding een joint aan te raken.

Het morele relativisme wordt gepropageerd door intellectuelen die erniet over peinzen het op zichzelf en hun eigen kinderen toe te passen.Zelf weten ze heel goed dat drugs schadelijk zijn, dat criminaliteitalleen maar ellende brengt en dat goed onderwijs je leven een stukzonniger maakt. Maar aan de mensen die de grootste kans lopen metdrugs en criminaliteit en slecht onderwijs in aanraking te komen,onthouden ze die praktische wijsheid. Dat zijn immers toch hopelozegevallen. Leven aan de onderkant opent ons de ogen voor die cynischehypocrisie en laat er niets van heel.

Dit is de Inleiding in de pasverschenen Nederlandse vertaling vanTheodore Dalrymple, 'Leven aan de onderkant. Het systeem dat deonderklasse instandhoudt', Utrecht: uitg. Spectrum, 19,95 euro.

Gebedsgenezing

Op de EO werd enkele jaren geleden een indringende documentaire uitgezonden (die ik ook op video heb trouwens) over gebedsgenezing. Een indringende film waar ik voortdurend met buikpijn naar zat te kijken. Heel naar. Mocht je ooit gaan geloven dat de genezing door God zeker is als je er maar genoeg geloof voor hebt, dan helpt deze documentaire je wel van dat idee af.

http://www.eo.nl/portals/streams.jsp?number=6312995